In deze driedelige kunstcursus van Peter Schipper staan de Art Deco en Bauhaus stijlen centraal.

De jaren twintig brengen na de catastrofale Eerste Wereldoorlog nieuwe economische voorspoed en elan. Er heerst optimisme (‘The roaring twenties’), wat zich ook uit in de mode, architectuur en toegepaste kunsten. 1925 is een ijkpunt, toen in Parijs de Exposition internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes gehouden werd. In de jaren zestig is hieruit de term Art Deco ontstaan. Zij kenmerkt zich door zwier, dans, rijke kleuren en (herhalende) geometrische patronen. Art Deco is geen alles dekkende term voor een bepaalde afgebakende stijl, meer een verzamelnaam, waarbinnen invloeden zichtbaar zijn van kubisme, expressionisme, functionalisme en De Stijl.

Naast rijkdom in vorm en kleur zijn er in het Interbellum meer functioneel-zakelijke richtingen te ontdekken, zoals het Bauhaus(1919-1932) van Walter Gropius. Met buisframe en chroom wisten de ontwerpers van het Bauhaus strak vormgegeven interieurstukken te ontwikkelen. In Nederland breken de architecten Brinkman en Van der Vlugt door met hun Van Nelle fabriek in Rotterdam en ontwerpt willen H. Gispen zijn iconische buisframestoel de 412.